Aansluitend op het verhaal over de brandweer vertellen we wat meer over de Brandsloot en de Rode Beek. De eerste liep van de Grootvenseweg naar de Pastoor Jacobsstraat, en bevond zich tussen de werkplaats en de loodsen van Bouwbedrijf van Tienen. Het was een brede, diepe sloot waar altijd water in stond, behalve bij extreem lange droogte. Langs de Brandsloot stond een dichte rij knotwilgen, met daarnaast een smal paadje dat naar de school en kerk leidde.
Hoewel in eerste instantie gegraven als brandsloot, vervulde het nog een aantal andere functies. Veel kinderen uit Sint Hubert leerden hier schaatsen. Op Friese onderbindertjes en in het begin soms vasthoudend aan een oude stoel leerden ze de kunst van het schaatsen. Het was vaak behoorlijk druk. Als de dooi inviel, waagden de waaghalzen zich aan het “teijlappen” of springen van schotsen. Dit ging meestal gepaard met meer dan een paar natte voeten. In het voorjaar diende de sloot als paargebied voor kikkers. Hun gekwaak was van ver te horen. Enkele weken later wemelde het van de dikkopjes. Minder prettig was het als er ook ratten verbleven, wat ook regelmatig voorkwam.
Na de bevrijding ging men varen op zelfgemaakte vlotten, aan elkaar gebonden jerrycans of later met plastic jerrycans.
De Rode Beek, afkomstig van het Boerseveld, liep via de “sluis” onder de Pastoor Jacobsstraat, achter de school langs, vlak langs de Voordijk richting Koekoek. Een verbreed en verdiept stuk langs de Voordijk deed in die tijd dienst als brandsloot.
Zowel de Brandsloot als de Rode Beek werden door de jeugd gebruikt om te vissen. Bij laag water ging men “stulpen”. Met een oude aardappelmand zonder bodem probeerde men de vissen die men in de modder zag bewegen te omsluiten en te vangen. Ook dit vormt een stukje geschiedenis van Sint Hubert.