Ruim honderd jaar geleden was nagenoeg alles in de landbouw nog handwerk. Het melken, het maaien van gras, het mesten van het land, het poten en zaaien, evenals het hooien en oogsten, het rooien van aardappelen en voederbieten, alles gebeurde met de hand. Het enige vervoermiddel was paard en kar. Arbeid kostte destijds nagenoeg niets. Pas na de Eerste Wereldoorlog kwam hier geleidelijk verandering in. Voornamelijk uit Duitsland en Engeland kwamen de eerste landbouwmachines. De hekeldorsmachine, toen nog aangedreven door paardenkracht via een manege of rosmolen, was er al vóór de Eerste Wereldoorlog. De wentelploeg was al een echte verbetering. Ten opzichte van de nieuwe grasmaaimachine, getrokken door een paard, was men sceptisch; deze maaide een langere stoppel dan de zeis. Het voordeel was dat er ook graan mee kon worden gemaaid. Hierna volgden de hooihark en de hooischudder. Elke machine zorgde voor verlichting en besparing van arbeid. De zelfbinder om graan te oogsten maakte maar langzaam opgang. De eerste tractoren dienden alleen om de grotere en nieuwere dorskasten aan te drijven.
Na de oorlog ging de mechanisatie in een versneld tempo verder. Eerst met nieuwe trekkers uit de Verenigde Staten en al snel ook uit Duitsland. Er waren tientallen merken, waarvan er nu nog maar een handvol over zijn. Bij deze trekkers hoorden ploegen, cultivators, schijveneggen, maaibalken, zelfbinders, aardappelrooiers en bietenrooiers, hooimachines en hooipersen. Het paard had zijn tijd gehad en verdween geleidelijk van de boerderij. Een uitzondering werden de fokpaarden en de rijpaarden.
Voor de Tweede Wereldoorlog werd er in onze omgeving uitsluitend met de hand gemolken. Na de oorlog, wanneer er tussen de 50 en 60 bedrijven met koeien zijn in Sint Hubert, komt er snel verandering. In de jaren zestig melken de meeste bedrijven met een melkmachine, maar het is ook de tijd waarin veel kleine boeren stoppen. Geleidelijk specialiseren de boerderijen zich. Wat eerst gemengde bedrijven waren met koeien, varkens en kippen, en daarnaast nog graan, aardappels en voederbieten, worden nu melkvee-, varkens- of akkerbouwbedrijven met vaak een neventak. Deze ontwikkeling zet zich nog steeds voort en roept soms vraagtekens en verzet op. Ieder mag hier zijn eigen oordeel over hebben. Vooroordelen zijn vaak onterecht. Wie de geschiedenis kent, weet dat diergezondheid en dierenwelzijn beter zijn dan vroeger.